Was het maar altijd carnaval!

Wanneer ik bij mensen op bezoek ga, krijg ik in ons gastvrije Brabant vaak een ‘tas’ of ‘bakske’ koffie aangeboden met daarbij iets lekkers. De koffie sla ik niet af, maar de koeken en het gebak probeer ik toch te laten staan. Dat is soms een hele beproeving, – zeker als je lekkere trek hebt, – om al dat lekkers aan je neus voorbij te laten gaan. Wanneer ik iets lekkers weiger, zeg ik vaak met een grap: “Van mijn geloof val ik niet af. Ik moet er iets voor doen.” Of: “Ik heb een groot geloof en daarvoor heeft Onze Lieve Heer mij een ‘groot lichaam’ gegeven, maar het moet ook weer niet té groot worden!”

Om mijn gezondheid (zo goed mogelijk) op peil te houden, heb ik mij aangewend om iedere dag een vaste wandeling te maken door de mooie natuur van Son en Breugel. Bij deze wandelingen kom ik zo nu en dan andere wandelaars tegen en het is voor mij vanzelfsprekend dat ik hen begroet. De reacties echter zijn verschillend. Sommigen begroeten me hartelijk terug, anderen geven een klein knikje als groet en weer anderen kijken je met priemende ogen aan alsof zij zeggen willen: “Val me niet lastig!”. Het is wonderlijk hoe mensen soms kunnen reageren. Enerzijds heb ik begrip voor mensen die tijdens een wandeling in hun eigen gedachten (zorgen) verzonken zijn en daardoor geen oog hebben voor de omgeving. Anderzijds is, – denk ik, – een vriendelijke groet of gebaar toch het minste dat wij elkaar kunnen geven, óók wanneer het ons misschien niet uitkomt.

Wat mij altijd opvalt, is dat tijdens de carnavalsdagen vriendelijke woorden en hartelijke gebaren vanzelfsprekend zijn en enthousiast met elkaar worden gedeeld. Dat is een prachtig gegeven! Mensen die soms vreemden voor elkaar zijn, hebben er met carnaval geen enkele moeite mee om samen de polonaise te lopen, samen te zingen en te hossen of in de kroeg een gesprek aan te knopen onder het genot van een pilske. Nu weet ik dat tijdens de carnavalsdagen méér gedronken wordt en mensen daardoor ‘spraakzamer’ worden. Niet voor niets zegt het spreekwoord: “De wijn in het lijf, het hart in de mond. Een dronken mond spreekt ’s harten grond.” Toch denk ik wel eens: waarom is het zo dat met carnaval wij wél probleemloos met elkaar omgaan en de ander vriendelijk en amicaal kunnen begroeten terwijl dat in de dagen daarna een opgave blijkt te zijn? Het zou toch jammer zijn dat onze vriendelijkheid afhangt van het alcoholpercentage in ons bloed.

Na de carnavalsdagen begint op Aswoensdag 5 maart de Veertigdagentijd. Naast het feit dat dit een tijd van (meer) gebed is, het kunnen/durven ontzeggen van dingen waar wij vaak zo sterk aan gehecht zijn, is het óók een tijd om extra zorg te dragen voor onze medemens; door hem of haar daadwerkelijk aandacht te schenken. Dat alles begint heel eenvoudig: met hartelijkheid oftewel vriendelijkheid, met een vriendelijke groet.

‘Vriendelijkheid’ is één van negen vruchten van de heilige Geest (Galaten 5, 22) en de apostel Paulus schrijft aan de christenen van Efese: “Wees goed voor elkaar en hartelijk.” (Efeziërs 4, 32). Een vriendelijke groet, een hartelijk gebaar: het is eenvoudig, maar wél essentieel voor elk menselijk contact. Mag het voor ons allen een mooie uitdaging zijn om in de komende Veertigdagentijd te werken aan de vriendelijkheid onder elkaar. Dan is het eigenlijk altijd carnaval, het zij natuurlijk wel wat minder uitbundig.

Kapelaan Harold van Overbeek